De kwaliteit van je GIS-datamodel is essentieel om het maximale uit je ArcGIS-software te halen. Esri biedt heel veel mogelijkheden om zowel volledig op maat als op basis van vooraf gedefinieerde datamodellen je datastructuur in te richten. Op deze pagina vind je de veelgestelde vragen over ArcGIS datamodellen.

ArcGIS datamodellen: een introductie

Wat is een GIS datamodel?

Een GIS-datamodel is een gestructureerde representatie van geografische gegevens die gebruikt wordt om ruimtelijke informatie op te slaan, te organiseren en te analyseren. Het datamodel fungeert als een blauwdruk voor hoe geografische gegevens worden opgeslagen en beheerd, zodat het systeem deze efficiënt kan verwerken en analyseren.

Er zijn verschillende soorten GIS-datamodellen, waaronder raster- en vectorgebaseerde modellen. Rastermodellen verdelen de geografische ruimte in een raster van cellen, waarbij elke cel een waarde heeft die een specifiek kenmerk vertegenwoordigt (bijvoorbeeld hoogte, temperatuur). Vectorgebaseerde modellen representeren geografische kenmerken met behulp van punten, lijnen en polygonen om hun vorm en locatie nauwkeurig weer te geven.

Naast deze basistypen zijn er nog andere geavanceerdere GIS-datamodellen, zoals het geodatabasemodel en het netwerkdatamodel. Het geodatabasemodel is een opslag- en beheersysteem voor geografische gegevens in een relationele of object-relationele database. Dit model kan complexe relaties tussen verschillende gegevenslagen bevatten en ondersteunt geavanceerde analysefuncties. Het netwerkdatamodel wordt gebruikt om geografische netwerken te modelleren, zoals transportnetwerken of nutsvoorzieningen, en stelt gebruikers in staat om complexe netwerkanalyses uit te voeren.

Wat is het geodatabasemodel in ArcGIS?

Het geodatamodel in ArcGIS is een gestructureerde en gestandaardiseerde manier om geografische data te organiseren, beheren en op te slaan in een geodatabase. Een geodatabase is een container voor het opslaan van GIS-gegevens, zoals vector- en rasterdatasets, tabellen, topologie, netwerken en terreinmodellen.

Enkele belangrijke aspecten van geodatamodellen in ArcGIS zijn:

  1. Geodatamodellen bieden een gestructureerde indeling voor het organiseren van gegevens, zoals het definiëren van velden, domeinen en subtypes.
  2. Met behulp van een geodatamodel kun je relaties leggen tussen verschillende datasets en objecten, zoals topologische relaties, netwerkconnectiviteit en hiërarchische relaties.
  3. De bewaking van de uniformiteit van data wordt eenvoudiger met behulp van een goed geodatamodel. Door regels en beperkingen in te stellen, kunnen handmatige fouten worden voorkomen.

ArcGIS biedt daarnaast de mogelijkheid om vooraf gedefinieerde datamodellen te gebruiken die specifiek zijn ontworpen voor een bepaalde branche. Hierover lees je meer in de volgende vraagantwoordcombinatie.

Vooraf gedefinieerde datamodellen in ArcGIS

Voor welke branches bestaan er vooraf gedefinieerde datamodellen in ArcGIS?

ArcGIS biedt een ruim aanbod aan vooraf gedefinieerde datamodellen die specifiek zijn ontworpen voor een bepaalde branche. We zetten een aantal veelgebruikte voorbeelden op een rij:

  • Waterbeheer;
  • Stadsplanning;
  • Openbare veiligheid;
  • Infrastructuur;
  • Milieubeheer;
  • Nutsbedrijven.
Welke extentie heb ik nodig om vooraf gedefinieerde datamodellen te gebruiken in ArcGIS?

Je hebt extra extenties nodig voor ArcGIS Pro, Enterprise of Online-software om de vooraf gedefinieerde datamodellen te gebruiken. 

Voor het merendeel van de branchespecifieke datamodellen heb je een specifieke extentie nodig. Om het vooraf gedefinieerde datamodel voor utilities te gebruiken, heb je bijvoorbeeld de Utility Network Management-extensie nodig.

 

Hoe kan ik vooraf gedefinieerde datamodellen in ArcGIS gebruiken?

Volg de volgende stappen om gedefinieerde datamodellen in ArcGIS te gebruiken, nadat je het voor jouw branche geschikte datamodel hebt gevonden:

  1. Download het vooraf gedefinieerde datamodel. Sommige datamodellen zijn alleen te vinden op de website van de leverancier, sommige datamodellen zijn te vinden op de Esri-website. Sommige datamodellen zijn als templates beschikbaar, terwijl andere als documentatie met ontwerppatronen worden aangeboden.
  2. Maak een nieuwe geodatabase in ArcGIS en implementeer het vooraf gedefinieerde datamodel door de instructies uit de documentatie te volgen of door de template te importeren.
  3. Pas indien nodig het gedefinieerde datamodel aan op basis van je persoonlijke wensen. Het is bijvoorbeeld mogelijk om attributen, domeinen, subtypen, relaties en andere elementen uit het datamodel toe te voegen, te verwijderen of wijzigen.
  4. Importeer je huidige data in het vooraf gedefinieerde datamodel. Check of de data voldoet aan de structuur en de validatieregels van het datamodel.

Na het doorlopen van bovenstaande stappen kun je beginnen met het analyseren en visualiseren van je dataset!

Zelf datamodellen maken in ArcGIS

Hoe maak ik een datamodel in ArcGIS?

Bestaat er geen vooraf gedefinieerd datamodel dat geschikt is voor jouw project of jouw branche? Dan kun je zelf een datamodel maken in ArcGIS Pro. Doorloop hiervoor de volgende stappen:

  1. Bepaal de doelen en vereisten van de dataset. Deze eerste stap is nodig om de juiste manier te vinden om je data te structuren en organiseren.
  2. Maak een nieuwe geodatabase aan in ArcGIS Pro. Dit wordt de container voor al je gegevens en vormt daarmee de basis van je datamodel.
  3. Maak de benodigde feature classes en tabellen aan voor je datamodel.
  4. Gebruik feature datasets om gerelateerde feature classes te groeperen. Feature datasets kunnen ook topologieën, netwerken en terreinmodellen bevatten om geavanceerde analyses en bewerkingen te ondersteunen.
  5. Optioneel: definieer domeinen en subtypes. Domeinen definiëren geldige waarden of bereiken voor velden in je datamodel. Door de domein in te stellen, kun je veel handmatige fouten bij het gebruik van het datamodel voorkomen. Subtypes kunnen op hun beurt het gedrag van features binnen een feature class aanpassen op basis van hun type.
  6. Maak relatieklassen om relaties tussen objecten in je datamodel vast te leggen. Relaties kunnen één-op-veel, veel-op-veel of één-op-één zijn en kunnen worden gebruikt om de datakwaliteit te bewaken en om complexe analyses mogelijk te maken.
  7. Het gebruik van indexen, compressie en andere optimalisatietechnieken kunnen de prestaties van je datamodel verbeteren.
  8. Schrijf goede documentatie over je datamodel. Neem hierin de structuur, doelen en gebruikte methoden op, zodat andere gebruikers het datamodel in de toekomst op de correcte wijze gebruiken.

Feature classes en Feature Datasets

Wat is een feature class?

Een feature class is een verzameling van  entiteiten met hetzelfde geometrietype (punten, lijnen of polygonen) en dezelfde attributen. In ArcGIS worden feature classes opgeslagen in een geodatabase en vormen ze de basis voor gis-analyses en visualisaties. Ze vertegenwoordigen objecten of gebeurtenissen uit de echte wereld, zoals gebouwen, rivieren of wegen.

Feature classes kunnen verschillende attributen en relaties hebben die verband houden met de entiteiten die ze vertegenwoordigen. Ze kunnen ook betrekking hebben op geospatiale bewerkingen zoals buffering, overlay-analyse en netwerkanalyse. Feature classes zijn essentieel voor het organiseren, beheren en analyseren van geospatiale gegevens in ArcGIS en spelen een belangrijke rol in het ontwerpen en implementeren van datamodellen.

Wat is een feature dataset?

Een feature dataset is een verzameling van gerelateerde feature classes in een geodatabase die samen een gemeenschappelijk thema of doel hebben. Feature datasets worden gebruikt om gis-gegevens te organiseren en te beheren die een topologische of netwerkrelatie delen of die dezelfde ruimtelijke referentie hebben. Door het gebruik van feature datasets kun je gegevens logisch structureren en bewerkingen uitvoeren die van toepassing zijn op een groep feature classes.

Om een feature dataset te maken in ArcGIS Pro, kun je de tool 'Create Feature Dataset' gebruiken, die beschikbaar is in de Data Management toolbox. Hiermee kun je een nieuwe feature dataset maken in een bestaande geodatabase en de ruimtelijke referentie en andere eigenschappen voor de dataset definiëren.

Wanneer gebruik ik een feature class?

Het gebruik van een feature class of een feature dataset hangt af van de structuur en vereisten van je geospatiale gegevens en analyses. We benoemen enkele richtlijnen om te bepalen wanneer je een feature class of een feature dataset moet gebruiken:

  • Je gegevens wil opslaan en beheren voor een enkel geografisch kenmerk, zoals wegen, gebouwen of rivieren.
  • Je gegevens op wil slaan zonder topologische- of netwerkrelaties met andere gegevens.
  • Je eenvoudige databewerkingen en analyses wil uitvoeren zonder afhankelijkheden tussen verschillende gegevensverzamelingen.
Wanneer gebruik ik een feature dataset?

Gebruik een feature dataset wanneer:

  • Je meerdere gerelateerde feature classes wilt groeperen die een gemeenschappelijk thema, doel of geografisch gebied delen.
  • Je gegevens topologische of netwerkrelaties hebben die moeten worden gedefinieerd en beheerd.
  • Je geavanceerde GIS-analyses wilt uitvoeren die rekening houden met de relaties tussen verschillende feature classes.